Back to Top

De familie Zegers

Beoordeel dit item
(3 stemmen)

Johan Hendrik Zegers was een telg van een rijke rentmeestersfamilie. Zijn vader Hendrik Zegers was enige tijd rentmeester van Twickel en Weldam en daarna richter en rentmeester van Lage. Johans moeder was Johanna Geertuy van Heek, een dochter van Gerrit van Heek, de toenmalige burgemeester van Delden. Johan kreeg zijn opleiding tot jurist in de Franse tijd tijdens de eerste jaren van de Bataafse Republiek. Hij werd in 1800 ingeschreven als advocaat in Zwolle in de registers van de in Overijssel geadmitteerde advocaten en procureurs, en in 1804 als adviserende advocaat.

 

Het domein van de familie Zegers in Lage werd 'Zegers Höffde' genoemd.144 Daar stond het huis 'Liesenburg' en van daaruit bestuurde Hendrik de heerlijkheid Lage zonder dat hem veel in de weg werd gelegd. Door zijn bijzondere status had in het afgesloten Lage de tijd stilgestaan; er was een gemeenschap ontstaan met een eigen rechtspraak en met aparte gebruiken, bijvoorbeeld bij de huwelijksinzegening. De merkwaardige straffen die aan stropers werden voltrokken, kwamen nergens anders voor. De gestrafte werd naar de zogenaamde Radstaakensplatz gebracht, daar naakt in een stoel zonder zitting gezet en zo door het hele dorp gevoerd. Daarbij werd hij zolang met hulsttakken geslagen totdat hij smeekte 'genade mijnheer Zegers, genade'. Het valt te begrijpen dat de autoriteit van de richter in Lage groot was. Tot in de veertiger jaren van de vorige eeuw spraken oude mensen uit Lage nog van 'Richter Zegers' en zelfs bij de huidige inwoners is de naam Zegers nog een begrip.

 

De heerlijkheid Lage had lange tijd zijn bijzondere status kunnen handhaven maar in het begin van de negentiende eeuw kwam daar een einde aan. Toen de Fransen in mei 1803 de graafschap Bentheim binnentrokken werd ook Lage bezet. De uitgeweken graaf van Bentheim keerde in 1804 terug, op grond van een met de Fransen gesloten overeenkomst en nam bij die gelegenheid eigenmachtig Lage in bezit. Maar de vreugde was van korte duur, want al in 1806 kwam definitief een eind aan de bijzondere status van Lage. Joachim Murat, groothertog van Berg en een zwager van Napoleon, eigende zich de graafschap Bentheim toe en nam daarbij ook Lage in bezit. Hendrik Zegers was de eerste die hiermee werd geconfronteerd. Op 6 november 1806 meldde de provinciaalraad Smits uit Burgsteinfurt zich met twee heren in Lage en deelde Zegers mede dat hij in naam van de groothertog van Berg de heerlijkheid Lage in bezit nam. Het was voor Twickel een gevoelig verlies, dat echter gelaten door Jacob Unico van Wassenaar werd aanvaard, machteloos als hij door de gebeurtenissen in 1795 en daarna was geworden. Maar voor Hendrik Zegers en zijn zoon moet het een aardverschuiving zijn geweest.

 

De veranderingen in die periode wisselden elkaar in zo'n hoog tempo af dat ze voor de bevolking bijna niet bij te benen waren. Alles werd weer op zijn kop gezet toen Napoleon in 1807 zijn broer Jérome Bonaparte een eigen Koninkrijk Westfalen gaf, waarin ook Bentheim met Lage werd opgenomen. In Nederland was hetzelfde al eerder gebeurd; daar ging in 1806 de Bataafse Republiek op in het Koninkrijk Holland waarvan Napoleons broer Lodewijk koning werd. En in 1810 veranderde de situatie opnieuw toen Napoleon, in verband met de Engelse dreiging, de hele noordzeekust inclusief Westfalen bij het Franse keizerrijk inlijfde. De graafschap Bentheim werd verdeeld in drie kantons: Bentheim, Nordhorn en Neuenhaus. Lage verloor zijn zelfstandigheid en werd, evenals Veldhuizen, ingedeeld bij Neuenhaus. Johan Hendrik Zegers werd benoemd tot burgemeester van Neuenhaus. Hij kreeg daardoor een belangrijke rol in de reeks van verbeteringen op allerlei gebied die de Fransen in hoog tempo doorvoerden. Er kwam een nauwkeurig bijgehouden burgerlijke stand, geloofsvrijheid en beroepsvrijheid, er werden regels voor de administratie van overheden ingesteld, zaken als lijfeigenschap en horigheid werden afgeschaft, en er werden maatregelen genomen op het gebied van hygiëne, zoals het verplaatsen van kerkhoven naar een plaats buiten de bebouwde kom en het verbod om mesthopen langs de weg op te werpen. Ook het wegennet werd aanzienlijke verbeterd, wat vooral was ingegeven door militaire overwegingen.

 

Door de benoeming van Johan Zegers was de verhouding tussen de voormalige landheer Twickel en zijn waarnemend rentmeester diepgaand veranderd. In eerste instantie had dat weinig gevolgen want de relatie met de familie Van Wassenaar bleef goed. Maar nadat in 1812 zowel Jacob Unico als Hendrik Zegers waren overleden kwamen de goede betrekkingen onder druk te staan. Verschillende gebeurtenissen en omstandigheden leken de tegenstellingen tussen Van Heeckeren en zijn waarnemend rentmeester in Lage nog eens extra te vergroten. Door de Franse revolutie en haar nasleep was de macht van de adel in de tijd dat Johan opgroeide ernstig aangetast. Johan was zelfbewust, aardde goed onder de nieuwe machthebbers, sprak hun taal en benutte de mogelijkheden die hem door het tijdsgewricht werden geboden. Zijn invloed en het aanzien in het gebied Lage en Breklenkamp namen door dit alles toe in dezelfde tijd dat de macht van Twickel er vrijwel verdween. Daartoe in staat gesteld door het aanzienlijke vermogen dat hij van zijn vader had geërfd, kocht hij uitgerekend het Huis te Breckelenkamp met alle bijbehorende bezittingen dat door Twickel zo lange tijd als rivaal in het gebied was beschouwd.

 

Hoewel Johan het Huis te Breckelenkamp nooit heeft bewoond was hij er zeer aan gehecht en hij bracht er een groot deel van zijn tijd door. Het landgoed had in die tijd nog steeds een omvang van bijna 170 ha. Het moet van betekenis geweest zijn, getuige de 'Nominatieve Lijst der Belastingschuldigen, welke ten kantore der Directe Belastingen te Ootmarsum over den jare 1817 ten minsten eenhonderd en twintig guldens in de Grond- en Personeele en mobilaire belastingen betalen.' De lijst bevat negen namen, onder meer de erven Raet van Beugelskamp, de erven Grave van Rechteren, de erven Grave van Wassenaar en Jan (Johan) Hendrik Zegers.

 

Op 8 september 1820 trad Johan, die toen bijna 42 jaar oud was, in het huwelijk met de 25-jarige Petronella Maria Gerriëta ten Haeff. Omstreeks die tijd, maar in elk geval voor 1825 liet hij een groot deel van het Huis te Breckelenkamp afbreken. Dat blijkt uit het tussen 1820 en 1825 gemaakte kadastraal minuutplan; daarop zijn, met uitzondering van de wachttoren, alle door Gerard Adolph Bentinck in de zeventiende eeuw aangebrachte uitbreidingen niet meer aanwezig. Die waren er in elk geval in 1783 nog wel, zoals blijkt uit een in dat jaar gemaakte kaart opgenomen in de zogenaamde Hottinger-atlas. Daar is de plattegrond van 'thuys te Brekkelenkamp' afgebeeld zoals die er na de vergrotingen van omstreeks 1660 moet hebben uitgezien.150 De door militaire ingenieurs gemaakte kaarten van deze atlas geven voor veel gebieden in het noordoosten van het land de oudste betrouwbare terreintekening. Het Huis met zijn monumentale bomenlanen is op de kaart markant aanwezig en de gesloten rechthoek die de binnenplaats omsluit is duidelijk te zien.

 

De noordvleugel, het poortgebouw, de verbindingen tussen vleugels en poortgebouw en de trappentoren liet Johan dus slopen. De zuidvleugel kreeg zijn huidige vorm, hoger en smaller dan hij volgens de tekening van Abraham Meyling uit 1733 was, en de wachttoren kwam er los van te staan. Het hoofdgebouw bleef gelukkig onaangetast. Op het tussen 1820 en 1825 gemaakte kadastrale minuutplan, opgenomen in de bijlage Architectuur, is de nieuwe structuur te zien. Het gebouw, met zijn in stand gebleven lange smalle vleugel aan de oostzijde, en haaks daarop de korte zuidvleugel met de grote poortdeur, moet in die tijd een merkwaardige indruk hebben gegeven.

 

Later, na de dood van Johan Zegers, zou de kerkhistoricus Johannes Geerdink in zijn Eenige Bijdragen tot de Geschiedenis van het Archidiaconaat en Aartspriesterschap Twenthe enkele regels aan hem wijden: 'De linie van Bentink is uitgestorven, de laatste baronesse-weduwe ...... heeft de havezate omtrent 1800 verkocht aan den heer ... Zeiger te Lage, deze heeft midden in het bosch zijn grafstede gekozen. - Het kasteel is, op een klein gedeelte na, afgebroken'151 Geerdink was meer dan dertig jaar pastoor te Lutte, hij liet een grote hoeveelheid vaak losse aantekeningen na over de geschiedenis van de parochies in Twente.

 

Heloïse Zegers (1821-1900)In 1821werd te Lage dochter Heloïse (zie ook genealogy) geboren. Uit de toon van een brief die hij in dat jaar schreef aan de 'Hoheits Commissär' Duncker kan worden afgelezen dat hij nog steeds een slechte verhouding had met van Heeckeren. Er was een probleem over grensstenen in het gebied bij Lage en Zegers had, als burgemeester, op een koude winterdag een inspectie moeten uitvoeren, zonder daar enige vergoeding voor te hebben ontvangen. Hij was daarbij zwaar verkouden geworden en schreef verbitterd dat als Van Heeckeren de moeite had genomen zelf eens de grenzen daar te bekijken, hij had kunnen vaststellen dat alle grensstenen nog net als voorheen op dezelfde plek stonden.

 

Ondanks alles verliepen de eerste jaren van zijn vaderschap in alle rust, zeker in vergelijking met de jaren daarvoor. Maar in 1831 raakte Johan verwikkeld in een onaangename zaak die herinneringen opriep aan zijn eerdere affaire met Willem van Heeckeren. Jacob van Heeckeren, de zoon van Willem, kon dat jaar eindelijk trouwen met Maria Cornelia omdat ze meerderjarig was geworden. Nu had de familie Van Heeckeren dus Twickel in bezit en werd Jacob Heer van Twickel. Het heeft er alle schijn van dat Jacob te maken had met de nieuwe problemen die Johan Zegers ondervond, hoewel direct bewijs daarvoor ontbreekt.

 

Johan had zich niet onmiddellijk kunnen aanpassen aan de nieuwe, meer formele werkwijze die van hem gevraagd werd toen Lage een zelfstandige gemeente in Bentheim was geworden. Het Meppener Amt had een controle uitgevoerd en geconstateerd dat er in verschillende jaarrekeningen administratieve stukken ontbraken. De belangrijkste onvolkomenheid was, dat Johan in de loop van de jaren in totaal 613 gulden uit eigen zak had voorgeschoten maar niet had vastgelegd waarvoor dat geweest was. Er werd een toetsingscommissie ingesteld, bestaande uit de Laagse dominee Sluyter, de Laagse onderwijzer Zwitsers en rentmeester Mallink van Twickel. Opvallend is dat zij allen voor hun levensonderhoud afhankelijk waren van Twickel. De drie stelden vast dat de handtekeningen onder de jaarrekeningen over de periode 1816 tot 1830 vervalst waren.

 

Sluyter, die voorzitter van de commissie was en later voor Twickel onderrentmeester van Lage zou worden, gebruikte in zijn verslag van het onderzoek harde woorden. Hij schreef dat hij niet geleid werd door persoonlijke motieven, maar dat hij in de afgelopen tien jaar dikwijls had meegemaakt dat de gemeente Lage gegronde redenen had om zich over de administratie van de burgemeester te beklagen. En dat de overheid door Zegers opzettelijk was bedrogen. Gelukkig voor Johan liep de hele zaak met een sisser af want hij hoefde niet af te treden.

 

Enkele jaren later raakte hij betrokken bij pogingen van de kant van Twickel om Hannover te bewegen rechten met betrekking tot Lage terug te geven, en nu waren de rollen omgedraaid.152 In een bepaalde fase speelde de vraag of er in Lage een aparte en van de graafschap Bentheim onafhankelijke rechtspraak was geweest. Een met het onderzoek belaste Hannoverse ambtenaar vroeg Johan Zegers wat hij zich herinnerde uit de tijd dat zijn vader richter in Lage was geweest. Johan werd verzocht de gerechtelijke stukken en verslagen daarover te overleggen. Die bevonden zich volgens Johan in elk geval niet in Lage; hij uitte het vermoeden dat ze zich bij de landheer zelf bevonden. De stukken werden bij Van Heeckeren opgevraagd, die terugschreef dat de zaak gedegen zou worden onderzocht maar dat daar wel enige tijd mee gemoeid zou zijn. Ondanks aanmaningen kwam er van Twickel verder geen bericht. Daarop werd Zegers opnieuw geraadpleegd, die nu verklaarde dat hij altijd alle gerechtelijke stukken op Twickel had laten opstellen. Na meer dan twee jaar meldde Van Heeckeren de regering in Hannover dat hij geen bescheiden zou overleggen en dat hij zelfs geen inzage in enig document zou toestaan zolang de zaak met Hannover over de rechten van de heerlijkheid Lage niet was opgelost. Veel zal er op Twickel over de geheimzinnige eigen rechtspraak van Lage niet gevonden zijn, maar omdat er weinig kans meer was op herstel van de oude rechten hoefde Van Heeckeren niet te vrezen ooit nog documentatie te moeten overleggen.

 

In 1844 trad de toen 23-jarige Heloïse Zegers in Lage in het huwelijk met de 28-jarige Jacob Joris Backer van Leuven, bewaarder der hypotheken van het kadaster te Arnhem. Jacob was een telg uit de Amsterdamse regentenfamilie Backer.153 De familie was zeer oranjegezind en Jacobs vader Jan Elias had bij de komst van de Fransen in 1795, samen met zijn jongere broer het land verlaten en in Hessen dienst genomen bij een regiment van de huzaren. Hoewel in dit regiment alleen mensen van adel officier konden worden waren ze toch aangesteld, maar om moeilijkheden te vermijden hadden ze op verzoek van de keurvorst de naam Van Leuven aan hun achternaam toegevoegd. De naam Backer van Leuven is de familie sindsdien blijven voeren.

 

Heloïse en Jacob verhuisden naar Nijmegen en het jaar daarop kregen zij een zoon, Jan Elias George. Johan Zegers was toen al 65 maar nog bijzonder actief, zo blijkt wel uit de omvang van de tweede verbouwing van het Huis die in 1844 gereedkwam. Hij stak er zeer veel tijd en geld in en het goed werd aanzienlijk uitgebreid. Maar hij bleef toch zijn hele leven in Lage wonen. Je kunt je afvragen wat toch de drijfveren voor al die inspanningen geweest kunnen zijn, en wat Johan Zegers eigenlijk met het Huis wilde. Het adellijk uitziend zegel aan een brief die hij in 1815 naar Van Heeckeren van Kell stuurde, kan ons op het spoor zetten. Op de bewuste zegel is een afbeelding te zien van een windhond met erboven een gevederde helm. Boven de huidige toegangsdeur is een wapensteen aangebracht met dezelfde afbeelding. Johan moet in die tijd waarin gestreefd werd naar het herstel van de oude verhoudingen in Europa, zijn eigen wapen hebben laten ontwerpen. De manier van leven en de macht van de adel, zoals zijn vader die nog van nabij had meegemaakt en waarvan hijzelf nog het een en ander had ervaren, moeten hem met bewondering hebben vervuld. In Lage waar hij woonde, had hij te maken met een hem niet erg goed gezinde edelman die vrijwel het gehele door hem bestuurde dorp bezat. Maar in het naastgelegen Breklenkamp was hij zelf de landheer.

 

Bij de tweede verbouwing werd veel aan het Huis te Breckelenkamp veranderd. Johan liet een vrijwel geheel met de zuidvleugel overeenkomende noordvleugel optrekken, die evenals de zuidvleugel werd voorzien van een halfronde poortdeur. Het buitenaanzicht veranderde daardoor ingrijpend, maar daar staat tegenover dat de belangrijkste delen van het Huis de aanpassingen ongeschonden hebben doorstaan en dat, zeker in vergelijking met andere huizen, veel van het zeventiende-eeuwse bouwwerk bewaard is gebleven. Op grond van de tijdens de Tweede Wereldoorlog gemaakte opmetingstekeningen kunnen we concluderen, dat de poortdeuren wel een duidelijke functie hebben gehad: In de zuidvleugel gaf de deur toegang tot de deel en in de noordvleugel tot het koetshuis.154 Maar het karakter van het Huis veranderde er wel door en de twee grote, halfronde poortdeuren bepalen sinds de verbouwingen in de negentiende eeuw het beeld.

 

Johan Zegers voerde zijn hang naar symmetrie ver door. Dat verklaart ook de merkwaardige plaatsing van de wapenstenen van Gerard Adolph Bentinck in de noordgevel, nota bene met het jaartal 1844, en Lucretia van Camont in de zuidgevel met het jaartal 1651. Deze twee stenen horen bij elkaar en het jaartal dat daarbij hoort is 1651. Ze moeten indertijd met dat jaartal door het echtpaar zijn aangebracht boven de toen nieuwe toegangsdeur, de zuidelijke deur van de hoofdgevel, maar boven die deur wilde Johan Zegers kennelijk zijn eigen steen hebben. Hij versterkte de symmetrie in de hoofdgevel door de wapensteen van Everhard Bentinck en Euphemia van der Marck boven de andere deur aan te passen. Er kwamen grove voluten en andere ornamenten omheen en het bekronende engelenkopje werd naar boven gebracht, zodat de stenen boven de beide deuren in de hoofdgevel op het eerste gezicht door hun omvang en contouren bij elkaar lijken te horen. Maar het kwaliteitsverschil is groot en gelukkig is het wezen van de oude steen volledig intact gebleven. Zo ver ging Johans hang naar symmetrie, dat hij de schouw in de noordmuur van de opkamer liet afbreken en vervangen door een eigentijdse schouw in de muur ertegenover. Hierdoor kon hij, met een kunstgreep, symmetrie tot stand brengen in de plaatsing van de schoorstenen op het dak.

 

Het is niet duidelijk waar de trap naar de verdieping zich oorspronkelijk heeft bevonden. De trappentoren had Johan Zegers al eerder laten afbreken en op de tijdens de oorlog gemaakte tekeningen komt geen trap van de begane grond naar de verdieping voor. De verdieping was in de negentiende eeuw en de twee eerste jaren van de twintigste eeuw wel in gebruik. Daar bevonden zich onder meer een overloop en vijf vertrekken, waarvan in elk geval één een stookplaats bezat. Vanaf de dood van de laatste bewoner - een huurder - tot het moment dat in de oorlog de tekeningen werden gemaakt is het Huis onbewoond geweest en er is niets aan veranderd, behalve dan in de zin dat het steeds meer tot een ruïne verviel. De verdieping moet via een houten trap bereikbaar zijn geweest, maar het is niet meer vast te stellen waar die dan gezeten moet hebben.

 

Terwijl het Huis in de negentiende eeuw dus veranderde bleef alles in de buurschap grotendeels bij het oude. De zeer behoudende boeren bleven vasthouden aan hun oude leefwijze en gebruiken. Tekenend is de geschiedenis van de nog in 1857 plaatsgevonden bezwering van de 'behekste' vrouw van de Breklenkampse boer Hendrik Kuiper, sappig beschreven door de Breklenkampse schoolmeester Van Teeffelen.155 Op advies van een door de Breklenkampse boer Oortman geraadpleegde Friese heksenbezweerder werd onder elke drempel van de boerderij een poppetje begraven, waardoor de heks verhinderd zou worden binnen te komen. De poppetjes waren door de heksenbezweerder zelf gemaakt en aan Oortman meegegeven. Binnen moesten kruiden worden gekookt in een grote pot en dat zou de heks onweerstaanbaar aantrekken. De eerste die zich dan vertoonde en toch niet binnenkwam zou de heks moeten zijn. Ongelukkigerwijze kwam Leusman, een andere Breklenkampse boer, onwetend van dit alles op het kritieke moment een schop lenen. Hij stak zijn hoofd om de geopende keukendeur en riep wat maar kwam niet binnen. Iedereen dacht dat hij nu zijn ware gedaante had getoond en hij werd daarna nog lang met argwaan bejegend.

 

Tijdens het leven van Johan Zegers vond de ontmanteling van de marken in Nederland plaats. Dat lot trof ook de marke Breklenkamp, die zo lang een vast onderdeel van het bestaan in de buurschap was geweest. Aan het eind van de achttiende eeuw was de marke al onder druk komen te staan. Hoewel het plaggensteken voor de boeren nog steeds belangrijk was, wilden anderen de woeste gronden ontginnen en daarbij stond de marke in de weg. Al in 1798 had zij al haar publiekrechtelijke status verloren en in de Franse tijd waren er wetten uitgevaardigd die tot markeverdeling zouden moeten leiden. Maar het liep in eerste instantie zo'n vaart niet door tegenstand van de boeren. Gaandeweg de negentiende eeuw kwamen de markeverdelingen toch op gang. De Breklenkampse markeverdeling laat zien dat Johan Zegers in Breklenkamp twaalf huizen bezat. De waartallen die erbij staan stammen nog uit de begintijd van de marke: Goossink 1 waar, Alberinck 1 waar, Wasman ½ waar, Tijhuis ½ waar. Deze oorspronkelijke waartallen werden, ondanks de latere veranderingen, over het algemeen nooit aangepast. Johan Zegers maakte de verdeling van de marke Breklenkamp niet meer mee. Dat gebeurde in 1871, later dan op de meeste andere plaatsen.

 

Wachttorentje met duiventil - 1882Uit alles is duidelijk hoezeer Johan voortdurend met het Huis bezig was, maar zijn aanpassingen waren niet altijd even fraai. In 1862 liet hij een duiventil aanbrengen bovenop het wachttorentje. Op een foto van omstreeks 1882 is het ontsierende bouwwerk nog te zien, maar tijdens de periode van verval in de jaren daarna is het verdwenen. Om het trapje naar de hoofddeur van het torentje liet hij grove zandstenen voluten aanbrengen. Het is geen verlies dat die bij de restauratie in 1942-1946 niet meer zijn aangebracht; ze zijn vervangen door een eenvoudig hekwerk. Johan moet gehouden hebben van het plekje onder de bomen waar zijn graf is aangelegd. Op 2 juli 1863 verzocht de burgemeester van Denekamp de Officier van Justitie te Almelo om aan Johan Zegers toestemming te geven om op het landgoed begraven te worden. Die toestemming werd verleend en toen Johan acht dagen later overleed werd hij op de nieuwe begraafplaats bijgezet.

 

Hoewel Johan Zegers dus een groot deel van het Huis te Breckelenkamp heeft laten afbreken, heeft hij het belangrijkste gedeelte van de ondergang gered in een tijd waarin zoveel werd gesloopt. Vooral in de Franse tijd verdween een groot deel van de Twentse havezaten, de edelmanswoningen die met het hun omringende land op oude kaarten nog zo herkenbaar zijn. Van dit cultuurhistorische erfgoed is bitter weinig over. De redding van het Huis in die moeilijke tijd is aan Johan Zegers te danken; zonder hem zou het hetzelfde lot beschoren zijn geweest als zoveel andere en zou er niets dan een herinnering zijn overgebleven.

 

 breckzandst2

 

Lees 6448 keer Laatst aangepast op donderdag, 09 augustus 2018 00:47