Back to Top

De ruïne - 1e helft 20e eeuw

Beoordeel dit item
(0 stemmen)

Video - leden van de Natuur Historische Vereeniging bezoeken onder leiding van 'meester Bernink' de toenmalige ruïnes van het Huis te Breckelenkamp (1938).Een bewaard gebleven amateurfilm, zwart-wit en zonder geluid, geeft een schokkend beeld van de toestand waarin het Huis enkele jaren voor de Tweede Wereldoorlog verkeerde. De film is gemaakt op 15 mei 1938 ter gelegenheid van een excursie naar Denekamp van leden van de Natuur Historische Vereeniging, met een rondleiding door ‘meester’ Bernink. Johannes Bernardus Bernink was een Denekampse onderwijzer met grote liefde voor de natuur, die vermaard werd door de stichting van het natuurhistorisch museum Natura Docet in Denekamp. Het Huis heeft een bijzondere relatie met hem, omdat de museale natuurhistorische boekencollectie die hij voor Natura Docet bijeenbracht, in 2005 werd overgenomen door Stichting Het Huis te Breckelenkamp. De collectie is ondergebracht in het oudste gedeelte van het Huis, waar de bibliotheek is gevestigd.

Onderdeel van de excursie in 1938 was een bezoek aan het Huis te Breckelenkamp. Een geluidloze meester Bernink wijst met zijn stok belangwekkende zaken aan in een van de bomenlanen en we zien de deelnemers samendrommen rond de graven van Johan en Heloïse Zegers. Maar dan komt onvast het Huis in beeld; over de dichtgegroeide gracht ligt op de plaats van de verdwenen brug een loopplank. De natuurliefhebbers lopen door de opslag om het Huis en klimmen in de holle gaten waaruit de kozijnen zijn verdwenen. Bij het draaien en herdraaien van de film overvalt je de tegenstelling tussen de opgetogen bezoekers en de droevige aanblik van het Huis. Hoe had het in nog geen veertig jaar zover kunnen komen? En hoe is het mogelijk geweest dat het Huis toch nog gered werd van de ondergang?

Toen Heloïse Zegers op 2 februari 1900 was overleden kwam het Huis in een vacuüm terecht zoals dat al eerder was gebeurd. De erfgenamen van Heloïse hadden geen belangstelling voor de afgelegen bezitting en ze besloten alles in Breklenkamp en Lage van de hand te doen. Daarmee begon opnieuw het circus dat gepaard gaat met de verkoop van een belangrijk goed. Met alle listen en lagen die nu eenmaal bij een dergelijk proces horen, waardoor het niet altijd duidelijk is of het om feiten gaat of om niet meer dan verkooppraat. Je zou verwachten dat Twickel nu de kans zou grijpen om eindelijk het centrale goed in Breklenkamp in bezit te krijgen en dat de baron geen moment zou aarzelen. Maar in eerste instantie bleek daar niet veel van. Leerzaam is het om te zien hoe Jan en alleman de Heer van Twickel, Rodolphe van Heeckeren, probeerde te beïnvloeden, direct of via zijn rentmeester Bitter. Wildvreemden schreven hem in vertrouwen en beweerden over bijzondere informatie te beschikken waar hij zijn voordeel mee zou kunnen doen. En alle briefschrijvers gingen ervan uit dat Twickel het Huis nog liever vandaag dan morgen zou willen inlijven.

Brief koopman J. Verbrugge aan van Heeckeren ‘s-Gravenhage, 20 augustus 1900Op 20 augustus meldde zich als eerste een Haagse koopman, die mededeelde dat hij het goed in verkoop gekregen had. Hij schreef er direct maar bij dat hij aanbood om in deze zaak in het geheim – dus zonder medeweten van zijn opdrachtgevers - voor van Heeckeren te werken met de toevoeging: ‘Daar kans bestaat dat de eigenaren met Uwen rentmeester te Lagen bekend zijn verzoek ik U beleefd mijn schrijven of (U) er gebruik van maakt of niet als vertrouwelijk te willen beschouwen’. [bekijk deze brief hier] Hij noemde een vraagprijs van 65.000 gulden en gaf als beschrijving: ‘Grootte is 185 HA, 11 boerderijen met wei bouw en woeste grond, bruto opbrengst f 1600,-’

Hoewel de baron zelf geen interesse toonde zette de brief bij Twickel wel wat in beweging. De neef van de rentmeester, Berend Bitter die in die tijd rentmeester van Lage was, deed wat onderzoek en meldde dat de werkbaas van Zegers hem had verteld dat de bezittingen van Zegers te Breckelenkamp en Lage waren geschat op 66.000 gulden. Curieus detail is dat deze taxatie in opdracht van de erven was uitgevoerd door Johannes Bernardus van Blanken, de vader van de eigenaar van de havezate Beugelskamp Christiaan van Blanken. Met deze taxatie was iets merkwaardigs aan de hand, dat blijkt wel uit de brieven van deze Johannes aan de rentmeester van Twickel. Die gingen over een geheim tussen de rentmeester en hem dat met de taxatie te maken had. Hij wilde daar graag verder over praten zonder dat zijn mede-taxateur daar iets van mee zou krijgen. Maar ook zijn zoon Christiaan mocht nergens van weten. De op Beugelskamp wonende Johannes waarschuwde de rentmeester zelfs voor Christiaan, die zich met de verkoop van de Breklenkampse goederen wilde bemoeien: ‘Zoo het nu zijn mocht, dat hij U eens schrijft, of bij U komt, wil dan oppassen, dat hij niets van ons beiden merkt met hem er over te schrijven’.

De Laagse rentmeester Berend Bitter hoopte zeer dat Twickel het Huis zou kopen; als dat zou gebeuren ‘dan werd men van niews nog weer jong’, zo schreef hij aan zijn neef in Delden. Maar in maart van het jaar daarop was er kennelijk nog niet veel gebeurd. Dat kan worden afgeleid uit een brief van Mathilde van Andel, de dochter van Heloïse Zegers aan de rentmeester. Er zou een bod zijn uitgebracht op de bezittingen in Breklenkamp en nu wilde zij deze eerst aan Twickel aanbieden ‘met het oog op de belangrijke eigendommen die de HoogEdelGeb. Heer Baron van Heeckeren van Twickel in die streek bezit’. Het antwoord van de rentmeester gaf niet veel houvast en een maand later vroeg Heloïses dochter de rentmeester of hij misschien gelegenheid had de heer baron over de zaak te polsen. Maar ook hierop kwam geen bevredigend antwoord en in mei kreeg de rentmeester bericht dat er van een onderhandse verkoop niets kon komen, vanwege ‘geschillen tussen de erven’. Geschillen of niet, daarna probeerden de erfgenamen langs een omweg Twickel toch weer te interesseren, onder meer via de al genoemde Johannes van Blanken.

Een andere schrijver aan Twickel was de Laagse dominee Brink. Kort voor de openbare verkoop zond hij van Heeckeren een uitvoerige waarschuwing: ‘Brecklenkamp wordt, naar wij vreezen, door de paters aangekocht. Zoude het wat mogelijk zijn, dat (U) ons voor die minder gewenschte buurschap bewaarden?’ En even verder ‘hier in de buurt (...) zoeken de roomschen vooral door den aankoop van vaste goederen zich intenestelen’. Hij betuigde verder zijn medeleven met de protestantse Berend Bitter ‘die reeds in den geest de roomschen hoort prevelen, wanneer hij naar Brecklenkamp moet.’ Hij schreef dat Bitter een bezoek had gebracht aan het klooster in Noord Deurningen en dat hij zeer verontwaardigd was geweest: ‘Achter de beezenbusscke (bessenstruiken) zatten ze met eenen rozenkrans te bidden’ had Bitter de dominee gezegd. Een aardige illustratie van de verhoudingen tussen katholieken en protestanten, zoals die in die tijd nog bestonden. Maar de dominee was zelf ook meer dan alleen in geestelijke zin bij de verkoop betrokken; hij had namelijk een oogje laten vallen op een goed van Zegers te Lage.

Het document "Publieke Verkoop van het Huis en de Havezathe Brecklenkamp" bevat een "Omschrijving der Perceelen"Wat moet men op Twickel van al deze merkwaardige correspondentie gedacht hebben? Hoe het ook zij, geen van de briefschrijvers kreeg een reactie, en toen dan eindelijk de openbare verkoop in de Twentsche Courant werd aangekondigd was de positie van Twickel volstrekt onduidelijk. Op donderdag 19 september 1901 zou ten overstaan van notaris ten Pol te Ootmarsum om elf uur in hotel Teusse het inzetten plaatsvinden. Op 3 oktober daarna volgde de finale verkoop, eerst in percelen en daarna van het gehele landgoed. Uit de omschrijving blijkt hoezeer Johan Zegers het goed bijeen had weten te houden: ‘Het Huis en de Havezathe Breckelenkamp met aanhoorigheden gelegen te Brecklenkamp in de gemeente Denekamp, op een uur afstand van Ootmarsum, Nienhuis (=Neuenhaus) en Nordhorn, bevattende 12 vruchtbare Boerenplaatsen en eenige losse landerijen en hooilanden, alles aan differenten sedert jaren verhuurd, zooals dezelve bij de tegenwoordige huurders in gebruik zijn en bestaande uit huizen en schuren, beste bouw- en roggelanden, hooi-, wei-, bosch- en heidegronden en eenige eikenstamhout, te zamen groot 185 Hectaren’.

Na de eerste zitting uitte Berend Bitter vanuit Lage zijn zorgen. Hij had geconstateerd dat de percelen spotgoedkoop waren ingezet. ‘Mij dunkt dat Breckelenkamp goed koop is dat is dog geen prijs fl 43432’ schreef hij aan zijn neef in Delden, maar hij had het idee dat de huidige Heer van Twickel weinig kooplust had. Wat dat betreft vond hij de baron wel heel anders dan zijn overleden vader, die kon niet naar Lage komen of hij vroeg of Breckelenkamp nog niet te koop stond. Als het zo door ging verwachtte hij dat Twickel niets zou krijgen en dat binnenkort de paters en de nonnen er de baas zouden zijn. Berend Bitter had ook medelijden met Jan Dusink, de boer die het Huis huurde. Die had zijn hoop gevestigd op Twickel, want als die eigenaar werd zou hij wel op het Huis kunnen blijven, dacht hij. Vanwege Dusink en zijn zuster meed Berend Bitter in deze tijd Breklenkamp. Dusink liep hem voortdurend op de weg na en riep dan ‘laat het dog Uwen Heer kopen dan kon men dog wonen blijven’. Vlak voor de definitieve verkoop dachten iedereen dat Twickel het Huis niet zou kopen en Berend Bitter getuigde van het hierdoor bij de Dusinks veroorzaakte leed: ‘In Breckelenkamp is het zeer treurig met de huurders van Zeegers zij staand (staan te) huilen aan de wegen, waar zullen wij dog nu heen nu het den heer van Twickel niet koopt’.

Aantekeningen in enkele bewaard gebleven veilingboekjes geven inzage in het verloop van de publieke verkoop. Het landgoed werd compleet ontmanteld. De meeste kopers waren boeren, die voor een vaak onwaarschijnlijk lage prijs het erf en de grond kochten die ze tot dan toe in pacht hadden gehad. Dat het voor hen toch nog een heel bedrag geweest moet zijn wordt duidelijk uit de berekening die de Breklenkampse boer Smoes in zijn veilingboekje maakte bij het door hem aangekochte perceel, een opsomming van zijn jaarlijkse lasten waaronder hondenbelasting, schoolgeld en kerklasten.

Het eerst te verkopen perceel was het Huis, ‘bevattende keuken, deel, stallen en schuren voor de Boerderij, bergplaats vroeger gediend hebbende als kapel, twee woonkamers, torentje, bruggen, oude grachten, laan, bosch, tuin en daarbij gelegen landerijen’. Al had Zegers dus het land bijeengehouden, van het Huis zelf zoals het er eind achttiende eeuw nog stond, was veel verdwenen en een groot deel van wat er nog restte was door Dusink als boerderij in gebruik genomen. Het huisperceel was in totaal ruim 11 hectare groot. De inzet was 7.300 gulden, gedaan door Seize, een boer uit Breklenkamp die er een winkel in wilde vestigen. In het veilingboekje van Smoes staat onder de inzet het bedrag geschreven waarvoor het Huis uiteindelijk werd verkocht, 7.900 gulden.

Het was de enige bieding, de koper was Christiaan van Blanken. Zijn bewaard gebleven veilingboekje bevat gedetailleerde taxaties en aantekeningen. Het Huis had hij vooraf gewaardeerd op 9.127 gulden. ‘Dusink slordig’ had hij erbij geschreven. Christiaan had het volste vertrouwen in de belangstelling van Twickel voor het Huis en hij rekende op een mooie winst. In een zelfverzekerde brief deelde hij de rentmeester mee dat hij het Huis te Breckelenkamp gekocht had en dat er al vier liefhebbers bij hem hadden aangeklopt. Hij had al een mooi bod ontvangen maar was daar nog niet op ingegaan. De week erop zou er nog een gegadigde komen, maar voor duizend gulden ‘zuivere winst’ gaf hij Twickel een optie voor acht dagen. Er zat wel voor f 3.000 hout aan en er was wel genoeg Bentheimer steen om er een kerkje van te bouwen zo schreef hij. Maar een reactie kreeg hij niet en hij moet zich al snel flinke zorgen hebben gemaakt want de koopsom moest hij nog aan de notaris betalen.

Drie dagen later schreef hij opnieuw. Hij had Scholten gesproken, een pachter van Twickel en buurman van het Huis en die had hem gezegd dat hij zo hoopte dat Twickel het zou kopen. Om Scholten een plezier te doen was Christiaan nu bereid te verkopen voor de door hem betaalde prijs met kosten maar zonder winst. Na bijna twee weken stilte schreef hij Bitter een eenregelige brief: ‘Heeft U noch geen bericht van Uw Heer, want ik zoude het gaarne weten of U het neemt of niet.’ En eindelijk, eindelijk kwam er schot in de zaak. Op 29 oktober 1901 tekende de baron het contract waarmee hij het Huis te Breckelenkamp kocht met de daarbij gelegen ruim 11 hectare grond. Christiaan van Blanken kon opgelucht ademhalen. De door hem betaalde veilingprijs zou door Twickel met de notaris worden verrekend en hij kreeg de gemaakte kosten grotendeels terug.

Het was een historische gebeurtenis in de relatie tussen Twickel en het Huis te Breckelenkamp. Wat Twickel niet gelukt was in de machtsstrijd gedurende de zeventiende eeuw, niet in de schrale jaren van de taaie Bentincks in het begin van de achttiende eeuw en ook niet in de voor de adel zo moeilijke Franse tijd rond 1800 was nu, weer een eeuw later, toch tot stand gebracht. Maar vreemd genoeg niet zo overtuigend als op grond van de omstandigheden mogelijk was geweest. Twickel had zich meester kunnen maken van een groot deel van de bezittingen van de erven Zegers en had daardoor een dominerende rol in het gebied kunnen verwerven. Maar dat gebeurde niet, gedurende het hele verkoopproces toonde de baron bitter weinig belangstelling voor de mogelijkheden in Breklenkamp. Toch werden tot groot genoegen van de Laagse rentmeester nog wel een aantal belangrijke percelen gekocht. Twickel kwam onder andere in het bezit van de Vetpot en een aantal stukken grond in het Brekkelerveld.

Jan Dusink kwam bedrogen uit. Hij kreeg nog een jaar maar dan moest hij weg zijn, want het Huis zou worden afgebroken. De Breklenkampse boer Jan Hendrik Lohuis wiens vrouw, moeder en grootmoeder alle drie uit Duitsland afkomstig waren, liet op zijn erf voor Jan en zijn zuster Mei een klein boerderijtje bouwen. Ze konden het met een stukje grond huren, op voorwaarde dat Jan enkele dagen per week op de boerderij van Lohuis zou werken. Berend Bitter in Lage leek ook te geloven dat het Huis zou worden afgebroken; hij maakte in elk geval een schatting van de afbraakwaarde. De grond werd verhuurd behalve een klein stukje van 3,6 hectare rond het Huis met de binnen- en buitengracht en de graven van vader en dochter Zegers. Maar verder gebeurde er helemaal niets. Het goed bleef onbewoond en onbeheerd achter.

Wat dat betekende voor het prachtige en unieke monument is aanschouwelijk vastgelegd door twee onderwijzers uit de streek, ‘meester’ Dingeldein en Ludwig Sager, een onderwijzer uit Lage. Zij geven een schokkend beeld van hoe onwetende mensen met hun historisch erfgoed kunnen omgaan. Aan het relaas van de onderwijzers is weinig toe te voegen en daarom zullen we beiden uitgebreid aan het woord laten.

Eerst meester Dingeldein in het Jaarboek Overijssel van 1949: ‘(toen) niemand meer naar het gebouw omzag, begon langzaam maar zeker het verval te komen. Op het plein tussen de brug en het huis begon het onkruid welig te tieren; zaden van heester en boom ontkiemden en schonken het aanzijn van woest struikgewas, waarboven eiken en esdoorns hoog opschoten. De grachten, nooit meer geruimd, groeiden dicht met lisdodden en wilgenbosjes; de Bentheimer stenen van de borstwering stortten omlaag in het wordende moeras; klimop begon zich tegen de muren van het huis omhoog te werken. De ruiten werden de een na de andere ingegooid met welgemikte stenen, kozijnen en lijsten verrotten. Pannen braken en gleden omlaag; het lekwater tastte de zolderplanken aan. Deuren werden door geinteresseerde bezoekers uit haar hengsels gelicht of ingetrapt; de ophaalbrug gesloopt. De vegetatie in de gracht vormde na jaren een begaanbaar pad naar de deur van een varkenshok, waardoor men het gebouw kon binnenkruipen. Hier vierde de baldadigheid hoogtij; een binnenmuur werd nagenoeg afgebroken, fraaie stenen schoorsteenmantels beschadigd. Het torentje op de hoek van de gracht begon ook tekenen van verval te vertonen; wilder en ruiger werd de muts van klimop, die het dak bedekte en opklom tegen de muren met grijze kronkelende stammen als een pols zo dik.’

En dan de Laagse schoolmeester Sager in de Grafschafter Nachrichten van 1927. Hij maakte een wandeling vanaf de Duitse grens naar ‘het kasteel’: (uit het Duits) ‘(...) nadat we bij Lukas Kuiper in Duits Brecklenkamp over de grens gingen, duikt achter een muur van bomen de edelmanswoning op. Dubbele rijen eiken en beuken vormen een prachtige ingang en leiden naar een ruim voorplein, waar nog een paar jaar geleden twee enorme lindebomen de bezoekers een vriendelijke rustplaats boden. (...) Hoge brandnetels veroverden snel hun plaats. In de welput ernaast ontdekt men de resten van de stenen bogen die de put nog maar enige weken geleden overkoepelden. Wat de tand des tijds niet aantast valt wel aan kwajongens ten offer. (...) Een met riet dichtgegroeide gracht, die rond het huis loopt, verspert ons de weg daarheen. Een zandstenen inkassing, de ijzeren schoren waarop de brug rustte, geven de indruk van vergane pracht. Een tweede, ook nog aanwezige “gracht” sloot eertijds mede de tuinen in die zich aan beide zijden van het huis uitstrekten.’ Sager beschreef de dichtgetimmerde vensters, de dichtgeslibde gracht en de wildgroei maar hoe droevig de omstandigheden ook waren waarin het Huis verkeerde, toch wist hij een beeld te geven van het monumentale karakter ervan met zijn statige eeuwenoude bomenlanen. Enkele van zijn indrukken leveren frappante herkenningspunten op voor de huidige bezoeker: ‘Hoge acacia’s dragen kruidige geuren aan, vreemdelingen zijn ook de tamme kastanjes tussen de beuken aan weerskanten van het mooie pad, dat dwars door de bezitting loopt. (...) Een vluchtend groenpotig waterhoen verdwijnt tussen de lissen. (...) Mijn tegenwoordigheid verjaagt roodborstjes en vliegenvangers van hun nesten’. Je zou het nu nog kunnen schrijven na een wandeling om het Huis.

Behalve het jaar in jaar uit doorgaande verval door natuur en vandalisme gebeurde er verder niet veel. Er kwamen veranderingen in de buurschap. De waterhuishouding werd rigoreus aangepast. Om de wateroverlast te bestrijden werd in de crisistijd het Dinkelkanaal gegraven dat het Huis op een afstand van ongeveer 400 meter passeert. Dat deze onnatuurlijke afwatering behalve veel gronden op de rand van het Dinkeldal ook de omgeving van het Huis draineert, kan in die tijd geen punt van overweging zijn geweest. En ook de bewoners veranderden ondanks hun behoudende aard. Twee wereldoorlogen drukten hun stempel op de in twee landen liggende buurschap. De Breklenkampse boeren kregen steeds meer te maken met de grens en de problemen verbonden aan het leven in een grensstreek. Er werd gesmokkeld, eigenlijk alleen voor de eigen familie en niet op grote schaal.

Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 werd de grens afgesloten en overal werden soldaten van de grensbewaking ingekwartierd. Na de oorlog kregen de boeren te maken met de commiezen en huiszoekingen. Tot op de dag van vandaag worden de verhalen verteld over de in de strijd met het gezag gebruikte listen, de geheime waarschuwingen en de talloze keren dat ze de commiezen te slim af waren. Maar de grens zorgde ook voor ingewikkeldheden. De moeder van Gerard Bosink, de eerste noaber van het Huis, was een van de grensbewoners die haar verhaal deed in het boekje Kuieren langs de grens uit 1992 van de Stichting Heemkunde Denekamp. Voor haar huwelijk woonde ze op een boerderij in Hilten, tussen Neuenhaus en Uelsen. In mei 1938 trouwde ze met Hendrik Bosink. Op de huwelijksdag moest ze eerst in Hilten nog alle noabers langs om afscheid te nemen: ‘Bij dat afscheid werden we vergezeld van onze noabers/ophalers uit Breklenkamp. (...) Na het afscheid wilden de noabers uit Hilten ons weer wegbrengen naar Breklenkamp, maar de Duitse buren hadden de papieren niet voor elkaar, zodat we de grens niet over mochten. Dat duurde nog al even en ondertussen stonden wij maar bij het grenskantoor te wachten. Tenslotte zijn de noabers maar weer naar Hilten teruggegaan en hebben nog een tijdlang feestgevierd bij een van hen.’ Elke boer in Breklenkamp kent wel een dergelijk verhaal.

Af en toe kreeg het Huis nog enige aandacht. Het werd een keer bezichtigd door de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis [zie een artikel daarover in de Nieuwe Rotterdamsche Courant uit 1929]. Mensen die begaan waren met het lot van het Huis begane mensen vroegen Van Heeckeren iets te doen aan herstel. Anderen wilden het goed huren of er bijeenkomsten houden. Maar de baron wees alle verzoeken en voorstellen af. In 1933 werd de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg opgericht met de opdracht alle in Nederland aanwezige monumenten van geschiedenis en kunst van voor 1850 te beschrijven. Het deel over Twente kwam in 1934 uit, onder Denekamp is ‘Huis Brekelenkamp’ opgenomen. De schrijver E.H. ter Kuile had zeker affiniteit met het Huis, hij had immers al in 1911 een foto van het in het huis te Lage opgeslagen windvaantje van het wachttorentje opgezonden naar rentmeester Bitter met de hartekreet: ‘Wanneer wordt deze weer an Ort und Stelle in eere hersteld??’ Zijn vader G.J. ter Kuile had een voor die tijd goede beschrijving gegeven van het Huis te Breckelenkamp in zijn in 1911 uitgegeven werk Geschiedkundige aantekeningen op de havezathen van Twenthe. Maar de beschrijving van Monumentenzorg was kennelijk inderhaast gebeurd en niet al te nauwkeurig, misschien door de slechte toestand waarin het Huis toen verkeerde waardoor het zelfs lastig was er dichtbij te komen. De plafondschildering in de opkamer is bijvoorbeeld onopgemerkt gebleven, evenals de grote zandstenen schouw uit 1637 en de schouw die in 1731 door Riquin Ignatius Bentinck op de verdieping werd aangebracht. Er werd een verkeerd jaartal onder de wapensteen van Bentinck-van der Marck vermeld en het klokketorentje werd vergeten. Dat was in die tijd al wel met klok en al in de gracht beland, maar op de eerder besproken foto uit 1882 is het nog te zien.

Zo zag het er dus somber uit voor het afgelegen Huis. Wie zou het nog willen, zelfs kunnen redden? Wie kende de rijke historie nog, wie had nog oog voor dit bijzondere erfgoed? Behalve onwetende vandalen en een incidentele bezoeker leek geen mens er meer naar om te zien.

 

breckzandst2

Lees 5799 keer Laatst aangepast op woensdag, 16 maart 2016 10:41